Er is nog een lange weg te gaan voordat het door de overheid gesubsidieerde ME-onderzoek van start kan gaan. In dit artikel informeren wij u over de stand van zaken. De meest concrete toezegging van minister Bruins naar aanleiding van het ME/CVS-advies van de Gezondheidsraad was dat hij van plan was om ZonMW de opdracht te geven om een onderzoeksagenda te ontwikkelen, als opstap naar het inrichten van een onderzoeksprogramma. ZonMW is een organisatie die in opdracht van de overheid gezondheidsonderzoek financiert. De minister heeft ZonMW inmiddels in een brief gevraagd om een voorstel hoe ZonMW deze opdracht uit zou willen voeren, een plan van aanpak. Je zou graag willen dat het allemaal sneller gaat, maar als je iets wilt bereiken om de situatie van ME- en CVS-patiënten te verbeteren is veel zorgvuldigheid, standvastigheid en vooral doorzettingsvermogen vereist. Dat geldt ook voor een onderzoeksprogramma.
Wat wij willen: ME-onderzoek, in het kader van een door de overheid gesubsidieerd onderzoeksprogramma, waarin wetenschappelijk onderzoek plaatsvindt waar patiënten, op korte of langere termijn, baat bij hebben. Volgens ZonMW duurt het in het algemeen 8 tot 10 jaar voordat zo’n programma volledig is afgerond. (Wel kunnen binnen zo’n programma ook kort lopende onderzoeken plaatsvinden). Het besluit tot zo’n programma wordt pas genomen als er eerst een onderzoeksagenda ligt. Zo’n agenda bestaat uit een aantal onderzoeksvragen, met een prioriteitsvolgorde. Het is belangrijk dat zo’n agenda niet alleen gesteund wordt door patiëntenvertegenwoordigers, maar ook voldoende draagvlak heeft bij behandelaars en (potentiële) onderzoekers. ZonMW schat dat het maken van zo’n agenda anderhalf jaar gaat duren. Maar voordat daarmee begonnen kan worden moet er eerst een plan van aanpak komen. Volgens de huidige planning is dit in de zomer van dit jaar te verwachten. Dus reken maar uit:
- plan van aanpak onderzoeksagenda: tot zomer 2019;
- maken onderzoeksagenda: zomer 2019 – najaar 2020;
- Uitvoering onderzoeksprogramma voorjaar 2021 tot uiterlijk voorjaar 2031
Inbreng Steungroep en andere patiëntenorganisaties
Wat is de inbreng van de Steungroep tot nu toe geweest? Wij hebben samen met andere patiëntenvertegenwoordigers een aantal gesprekken gevoerd met het ministerie van VWS en ZonMW. Voor de eerste twee gesprekken met VWS, resp. met VWS en ZonMW, waren, naast de Steungroep ME en Arbeidsongeschiktheid, de ME/CVS Stichting, de ME/cvs Vereniging, de Groep ME-Den Haag en de ME Vereniging uitgenodigd. De ME Vereniging heeft alleen aan het eerste gesprek deelgenomen en daarna laten weten niet mee te willen doen. Daarna zijn er nog twee gesprekken met ZonMW geweest. De Steungroep ME en Arbeidsongeschiktheid heeft haar inbreng steeds zo goed mogelijk afgestemd met de ME/cvs vereniging en de ME/CVS Stichting. Ook met de groep ME-Den Haag stemmen we af en komen we op belangrijke punten overeen.
De drie samenwerkende patiëntenorganisaties hebben gepleit voor een concrete toezegging van geld voor een onderzoeksprogramma: 20 miljoen euro voor 10 jaar. De minister wil echter pas over geld voor onderzoek praten, als de onderzoeksagenda klaar is.
Participatie en zeggenschap
Alle patiëntenvertegenwoordigers vinden dat effectieve participatie van patiëntenvertegenwoordigers bij het tot stand komen en uitvoeren van de onderzoeksagenda én het onderzoeksprogramma vanaf het begin goed geregeld moet worden. We hebben dit uitgewerkt in een aantal concrete punten, onder andere over onze zeggenschap, ruimte om onze achterban te raadplegen en het tegengaan van de invloed van oneigenlijke belangen, bijvoorbeeld van financiële of persoonlijke belangen van onderzoekers of behandelaars. Voor wat betreft de onderzoeksagenda staat in de brief van de minister aan ZonMW dat het essentieel is dat patiënten(vertegenwoordigers) actief kunnen participeren en dat de aanpak hen daarin ondersteunt. We hebben inmiddels een positieve indruk gekregen van de bedoelingen van ZonMW op dit punt. We zijn hoopvol, maar het komt er nu op aan hoe het een en ander wordt vastgelegd in het plan van aanpak. ZonMW heeft het eigen beleid met betrekking tot belangenverstrengeling onlangs aangescherpt. Dit onderwerp zal in het overleg nog terugkomen.
Buitenlandse deskundigen
Een andere randvoorwaarde die de patiëntenvertegenwoordigers gesteld hebben is dat bij het opstellen van de onderzoeksagenda zorgvuldig gekozen deskundigen, uit binnen- én buitenland, betrokken moeten worden. Het aantal binnenlandse ME-deskundigen is helaas zeer beperkt. Met het betrekken van buitenlandse deskundigen kan de nodige internationale deskundigheid in huis gehaald worden. Hoe dit vorm gaat krijgen is nog niet bekend. Ook hebben we ervoor gepleit dat er zo snel mogelijk een overzicht van de huidige stand van internationaal ME-onderzoek wordt gemaakt, zodat we daar bij het maken van een onderzoeksagenda goed bij aan kunnen sluiten. Dit overzicht is er nog niet. Wel zijn twee internationale congressen bezocht. Dankzij de medewerking van ZonMW hebben we in april een vertegenwoordiger naar het NIH-congres in de Verenigde staten kunnen sturen en hebben in mei twee patiëntenvertegenwoordigers, een buitenlandse onderzoeker en de programmamanager van ZonMW het Invest In ME Research-congres in London bijgewoond. Bovendien heeft een Nederlandse onderzoeker deelgenomen aan het voorafgaande onderzoekscolloquium.
Afbakening te onderzoeken patiëntengroep
Een heel belangrijk punt van de onderzoeksagenda is de afbakening van de te onderzoeken groep patiënten. De Steungroep en de ME/CVS Vereniging vinden dat hiervoor de Canadese Consensus Criteria voor ME/CVS uit 2003 en/of de Internationale Consensus Criteria voor ME uit 2011 gebruikt moeten worden. Dit zijn de meest actuele criteria, gebaseerd op onderzoek en klinische praktijk. Daarbinnen kunnen subgroepen onderscheiden worden. We vinden dat de Oxford-criteria voor CVS uit 1991 niet gebruikt moeten worden, omdat ze veel te breed zijn en in feite alleen vereisen dat iemand last geeft van de klacht chronische vermoeidheid. De Fukuda-criteria uit 1994 vinden we verouderd. Bovendien is PEM, de malaise na inspanning (inspanningsintolerantie) die volgens de GR kenmerkend is voor de ziekte, geen verplicht onderdeel van deze criteria. Omdat in het verleden veel onderzoek op basis van deze criteria is gedaan, kunnen we ons wel voorstellen dat ze eventueel toegepast worden als dat noodzakelijk is voor vergelijking met eerder onderzoek, maar dan alleen als daarnaast ook de CCC- of ICC criteria-worden toegepast. De IOM-criteria uit 2015 zijn volgens de opstellers daarvan gemaakt voor de praktijk in de spreekkamer, en niet voor wetenschappelijk onderzoek. Dus ook die vinden we niet geschikt. Wij gaan er overigens zonder meer van uit dat de resultaten van de onderzoeken ook van belang kunnen zijn voor mensen die niet volledig aan de voorwaarde tot deelname voldoen, of waarbij dat nog onduidelijk is. Het is heel gebruikelijk dat criteria voor deelname aan wetenschappelijk onderzoek strenger zijn dan criteria voor het stellen van de diagnose in de praktijk.
Biomedisch onderzoek
Wat betreft de aard van het onderzoek dat plaats moet vinden, schrijft de minister aan ZonMW dat de nadruk moet liggen op biomedisch onderzoek en dat het onderzoek zich moet richten op drie aspecten: een betere onderbouwing van de diagnose ME/CVS (en eventuele betekenisvolle subcategorieën), het ontstaan van ME/CVS en de behandeling van ME/CVS. De formulering ‘nadruk op biomedisch onderzoek’ kan in theorie nog ruimte laten voor allerlei onderzoek waar patiënten niet op zitten te wachten. Dit onderwerp is in het overleg met ZonMW, waarbij een vertegenwoordiger van VWS aanwezig was, besproken. Bevestigd werd dat het niet de intentie is om bijvoorbeeld onderzoek naar CGT of SOLK mogelijk te maken. Hoe dit precies in het plan van aanpak zal worden vastgelegd weten we nog niet. De Steungroep zet zich in voor biomedisch onderzoek en heeft, samen met de ME/cvs Vereniging en de ME/CVS Stichting, naar voren gebracht dat onderzoeken naar psychologische en sociale factoren, onderzoeken naar gedrags- en andere psychologische behandelingen of trainingen en onderzoek naar SOLK niet in de agenda opgenomen moeten worden. Ook de Groep ME-Den Haag heeft dit standpunt ingenomen. Deze Groep heeft in een eerder stadium interessante voorstellen ingebracht voor een biomedisch onderzoeksprogramma, dat zij het liefst buiten ZonMW om gefinancierd zien. Ook wij hebben, samen met de ME/cvs Vereniging, eerder suggesties voor onderzoeksthema’s naar voren gebracht, zoals onderzoek naar het immuunsysteem, ontstekingen in de hersenen en biomarkers. De Steungroep zal ook voorstellen dat onderzoek gedaan wordt naar PEM (malaise na inspanning) en inspanningsintolerantie: hoe kan dit objectief worden vastgesteld en welke mechanismes liggen hieraan ten grondslag? Dat kan heel belangrijk zijn voor het beoordelen van arbeidsongeschiktheid door bedrijfs- en verzekeringsartsen. Maar we hebben ons niet vastgelegd op wat uiteindelijk precies in de onderzoeksagenda moet komen. Daar wordt immers nog anderhalf jaar voor uitgetrokken en wij vinden aansluiting bij internationaal onderzoek én voldoende draagvlak onder patiënten, onderzoekers en zorgverleners in Nederland belangrijk.
ZonMW heeft tot nu toe veel ruimte geboden voor inbreng van de patiëntenvertegenwoordigers en de gesprekken verliepen in een prettige sfeer. In de brief van de minister aan ZonMW staat dat de onderzoeksagenda tot stand komt via een open en transparant proces, zoals is afgesproken met de patiëntenorganisaties. Dat betekent dat u er zeker nog meer over zult horen.